Fluitenkruid | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
soort | |||||||||||||||||||
Anthriscus sylvestris (L.) Hoffm. (1814) | |||||||||||||||||||
Als je het blad van Fluitekruid en Dollekervel bekijkt, zijn ze vrij gelijkaardig. Fluitekruid kan je herkennen aan de holle stengel.
Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris) is een plant uit de schermbloemenfamilie (Umbelliferae of Apiaceae). De soort komt in Nederland algemeen voor, in het bijzonder op plaatsen die met gras begroeid zijn. De plant komt veelal talrijk voor in wegbermen die hierdoor wit gekleurd worden.
Het fluitenkruid dankt zijn naam aan het feit dat van de stengel fluitjes gemaakt kunnen worden. Om een fluit te maken moet bij een holle fluitenkruidpijp, met onderaan een dichte knoop, ongeveer halverwege een snee overlangs gemaakt worden.
De schermen zijn samengesteld uit witte bloempjes die tamelijk vroeg bloeien. De stengels zijn hol en gegroefd en vaak roodbewaasd. De plant is behaard en kan 1,5 m hoog worden. De bloem is wit en heeft een doorsnede van 3-4 mm. Elk bloempje heeft een omwindseltje en vijf kroonblaadjes, waarvan er twee kleiner zijn. De bloemen vormen samengestelde schermen met acht tot vijftien schermstralen. De bloeiperiode loopt van april tot juni. De bladeren zijn twee- tot drievoudig geveerd; de onderzijde is zachtbehaard. Fluitenkruid heeft donkerbruine, cilindervormige vruchtjes met een geribde snavel.
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| |||||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||||
Chaerophyllum temulum L. (1753) |
De dolle kervel (Chaerophyllum temulum) is een tweejarige plant uit de schermbloemenfamilie (Apiaceae) die in bloei staat van mei tot en met juli. De dolle kervel kan ongeveer 30-140 cm hoog worden.
De dolle kervel heeft het eerste deel van zijn naam te danken aan het feit dat koeien die er veel van eten zich gaan gedragen alsof ze dronken zijn. De dolle kervel is dan ook (licht)giftig. Het tweede deel verwijst naar de uiterlijke gelijkenis die de plant door zijn geveerde bladeren vertoont met echte kervel. De beide plantensoorten zijn niet direct verwant.
De dolle kervel komt voor in Europa (maar vrijwel niet in de meest noordelijke en oostelijke delen), de Kaukasus en Noordwest-Afrika. In Nederland vindt men dolle kervel vooral in Zuid-Limburg, het zuiden van Zeeland, in het rivierengebied en in het oosten en midden van het land.
De dolle kervel groeit op half beschaduwde plekken op droge tot vochtige, voedselrijke en vaak kalkhoudende grond. Ze is veel te vinden in zanderige beekdalbossen, bermen, ruig grasland, heggen, bosranden, struikgewas, houtwallen, braakliggende grond, bij havens, spoorwegterreinen, industrieterreinen, plantsoenen en akkerranden.
De stengel van de dolle kervel is rechtopstaand, paarsrood gevlekt en heeft vrij lange rechtopstaande haren, die voor een deel afstaan. De bladeren zijn donkergroen en worden later soms paarsverkleurend. De bladeren zijn twee- tot drievoudig geveerd en de deelblaadjes zijn eirond tot langwerpig, stomp en getand.
De witte bloemen zijn ongeveer 2 mm groot en vormen samengestelde schermen met vijf tot twaalf stralen. Als de bloemen nog in de knop zitten hangen ze. De kroonbladeren zijn niet behaard.
Reacties
Een reactie posten